ONDERPRESTEREN
ONDERPRESTEREN EN HOOGBEGAAFDHEID
Vaak wordt onderpresteren in verband gebracht met (hoog)begaafdheid.
Onderpresteren komt zeker regelmatig voor bij (hoog)begaafde kinderen.
Een groot deel van de kinderen die in mijn praktijk komen zijn hoogbegaafde kinderen.
Ook veel kinderen die bij mij in de praktijk komen die onder hun niveau presteren zijn (hoog)begaafde kinderen.
Toch heb ik ook veel niet-hoogbegaafde onderpresteerders in mijn praktijk.
Onderpresteren komt namelijk bij veel meer kinderen voor.
Het valt alleen vaak sneller op bij hoogbegaafde kinderen.
Het is belangrijk om onderpresteren zo snel mogelijk (op een goede manier) aan te pakken.
Wanneer je dit niet of op een onhandige manier aanpakt kan onderpresteren leiden tot bijvoorbeeld gedragsproblemen, schooluitval of depressieve klachten.
Gelukkig is het heel goed mogelijk om onderpresteren te stoppen!
WAT MAAKT DAT DAT ONDERPRESTEREN SOMS ZO LASTIG AAN TE PAKKEN LIJKT?
Veel manieren om te helpen die bij ‘niet-onderpresteerders’ prima werken, werken juist averechts bij onderpresteerders.
In sommige gevallen, versterk je het onderpresteren zelfs.
Het is dus belangrijk om een goede aanpak te hanteren.
Daarnaast is een goede samenwerking tussen school en ouders ontzettend belangrijk.
WAT IS ONDERPRESTEREN EIGENLIJK?
De meeste mensen denken bij onderpresteren aan kinderen die laag scoren, terwijl je weet dat er eigenlijk meer in zit.
Het klinkt misschien raar, maar dit is eigenlijk de ‘handigste categorie’ van onderpresteren. Het is de categorie die het meeste opvalt en waar dus het snelste hulp voor ingeschakeld wordt. Helaas is onderpresteren niet in alle gevallen zo simpel op te sporen.
Onderpresteren kan ‘zich vermommen’ als
- Brutaal en agressief gedrag (op school, maar soms ook alleen thuis)
- Faalangst
- Huilen
- Niet meer naar school willen of spijbelen
- Depressiviteit
- Enzovoort
Het komt ook voor dat er voor de buitenwereld niets aan de hand lijkt.
Een kind doet het bijvoorbeeld prima op school.
Het scoort bijvoorbeeld gemiddeld of zelfs bovengemiddeld.
Misschien heb je het al door:
Er bestaat niet zoiets als een ‘doorsnee’ onderpresteerder.
… onderpresteren kent vele vormen, maten en uitingsvormen.
Neem nu bijvoorbeeld Dex, Carolien, Sjors, Arja en Maria
- Dex wil niet naar school.
Het is elke dag een grote worsteling voor zijn ouders om hem op school te krijgen.
Als hij eindelijk op school is, is het voor de leerkrachten net zo’n worsteling om hem aan het werk te krijgen, want Dex zet de klas op stelten. Hij is heel brutaal tegen de leerkrachten en wordt om het minste of geringste woedend.
Dex brengt het grootste gedeelte van de dag door op de gang
Of hij moet voor straf naar een andere klas. - Carolien is heel ijverig. Ze let goed op tijdens de instructies.
Ze maakt haar werk ook prima.
Er lijkt geen vuiltje aan de lucht.
Totdat de juf zegt dat ze een toets moet maken.
Op dat moment slaat ze dicht en raakt ze in paniek.
Er komt niets meer op papier. - Sjors doet helemaal niets op school.
Hij vindt school het allerstomst dat er bestaat.
Zijn leerkrachten hebben een hekel aan hem. Tenminste volgens hem.
Hijzelf heeft een hekel aan zijn leerkrachten. Tenminste dat zegt hij.
En dat is de reden dat hij zijn werk niet maakt (volgens hem) - Arja zit in groep 7 en haalt eigenlijk allemaal slechte cijfers.
Ze presteert beneden gemiddeld.
Haar leerkrachten denken dat er ook echt niet meer inzit.
Ze werkt op het niveau van groep 6.
Haar ouders voelen gewoon dat dit niet klopt. - Maria doet het prima in de klas.
Ze haalt gemiddelde tot bovengemiddelde cijfers. Ze heeft het prima naar haar zin.
Er lijkt helemaal niets aan de hand.
Vijf totaal verschillende verhalen
Terwijl dit toch om vijf onderpresterende kinderen blijkt te gaan.
LEEG BEGRIP
Het woord ‘Onderpresteren’ is eigenlijk een leeg begrip.
Als een kind aangemeld wordt als ‘onderpresteerder’, weet je nog vrij weinig.
Het enige dat je op zo’n moment weet is dat een kind naar iemand zijn mening onder zijn eigen kunnen presteert.
Dat is mijn uitgangspunt.
Vandaar uit gaan we onderzoeken wat er daadwerkelijk aan de hand is.
Neem nu Marijn.
Marijn zat in groep 5.
Hij deed niets op school.
Tenminste niets van zijn werk.
Zijn meester had alles geprobeerd.
Het was duidelijk dat Marijn een intelligente jongen was.
Maar hij weigerde te werken.
Hij zat netjes aan zijn tafeltje, met een potlood in zijn hand.
Maar er kwam geen letter op papier.
Dat ging zo al vanaf groep 4.
Toen hij bij me kwam, hoorde ik dat Marijn zichzelf had leren fietsen, schaatsen en rekenen.
Lezen had hij ook snel onder de knie.
Alleen zwemles was een drama geweest.
Tot en met groep 3 ging het allemaal soepeltjes.
Hij deed goed mee en leek het naar zijn zin te hebben.
Dat veranderde toen hij in groep 4 kwam.
Toen begon de ellende.
Marijn wilde niet meer werken.
Met heel veel begeleiding worstelde hij zich door groep 4 heen.
Omdat hij een slimme jongen was, ging hij over.
Maar zijn gedrag werd steeds erger.
Toen ik hem vroeg wat voor reden hij had om zijn werk niet te maken, antwoordde hij:
‘Omdat het veel te moeilijk is’.
Vooral die ellendige tafels.
Alle kinderen in zijn klas kenden de tafels.
Hij niet.
Hij was ooit wel begonnen aan de tafel van 2.
Hij had zelfs een sticker gekregen omdat hij hem kende.
Maar na een paar dagen was hij hem weer vergeten.
Toen had hij bedacht dat dit dus niet voor hem weggelegd was.
Als hij niet eens de tafel van 2 kon onthouden, dan zou het niet goed komen.
Dat gaf zo’n vreselijk gevoel van binnen.
Hij wilde dat dat gevoel zo snel mogelijk stopte.
De snelste manier om dat gevoel te stoppen was om zelf te stoppen.
Te stoppen met werken.
Wat Marijn niet wist, was dat dit ‘het normale leerproces was’.
Het leerproces dat de meeste kinderen van zijn leeftijd al keer op keer meegemaakt hadden.
Het leerproces van:
Je weet iets nog niet.
Je krijgt uitleg.
Je gaat oefenen.
Het lukt nog niet heel goed.
Je oefent nog een beetje.
Het gaat steeds beter.
Elke keer dat je oefent gaat het een stukje beter.
Dan stop je met oefenen.
Opeens gaat het slechter.
Hup, weer door met oefenen.
Het gaat weer beter.
Deze theorie kende hij nog niet.
Hij dacht werkelijk waar dat er wat mis was met hem.
Hij had er een dagtaak aan om dit te verbloemen.
Hij had zichzelf allerlei onhandige patronen aangeleerd om niet aan de slag te hoeven.
Het grote omscholen kon beginnen.
Iedereen hielp mee.
Zijn ouders, zijn leerkrachten.
We pakten de onhandige patronen aan en leerden hem nieuwe patronen.
Het was niet altijd eenvoudig voor hem. (Ook niet voor zijn omgeving).
Maar na verloop van tijd maakte hij stukje bij beetje zijn werk weer.
Toen brak de dag aan dat hij zijn hele weektaak binnen de tijd afkreeg.
Dat was reden voor een feestje!
De grootste les die Marijn geleerd had, was dat je sommige dingen niet in één keer leerde.
Soms was het een kwestie van herhalen en stampen.
Daar was niks mis mee.
Dat hoort er nu eenmaal bij.
Ook bij hem!
Ga naar Angsten en Fobieën
Ga naar Hoogbegaafdheid